Entiteiten

Het monster entiteit
Een eigentijds sprookje over indringers in de menselijke geest

Ik kijk naar het monster. Het slaapt. Een uur geleden is het vanuit de keuken naar mijn slaapkamer gekropen. Daarna heeft het al zijn tentakels opgevouwen en is het gewriemel van zijn geschubde lijf overgegaan in een rustige, regelmatige ademhaling. Nietsvermoedend ligt het nu voor mijn bed te ronken, vlak onder het zilveren mes dat ik omklemd houd. Een paar uithalen naar de vormeloze kop zijn al voldoende. Waar wacht ik eigenlijk nog op? Heeft dat kreng mij nog niet genoeg narigheid bezorgd? Peizend blijf ik een ogenblik staan, mijn greep om het lemmet verslapt. En als uit een diepe, oude zweer die opnieuw open gaat, komen alle herinneringen die ik geprobeerd heb te vergeten weer boven.

Sinds het monster in mijn leven kwam is alles anders geworden. Door een spleet in de houten vloer is het bij me ingetrokken. Een klein, onschuldig slakje was het toen nog en het kwam me gezelschap houden in een periode waarin ik mij erg somber voelde. Slijmerig was het toen al, dat wel, en het stootte me af. Maar op een ondefinieerbare manier wist het contact met mij te leggen. Al vanaf de eerste dagen dat het bij mij in huis rondkroop probeerde het mij op te beuren als ik weer eens een pestbui had. Dan ging ik op mijn bed liggen, schopte mijn schoenen uit en sloot mijn ogen. De slak, die zich voorstelde als Memo, kroop dan naar mij toe en begon te vertellen. Hij beweerde dat hij mij door en door kende en zei tegen me dat ik een ridderlijke inborst had. Niet van dat stripverhalenwerk, nee: een echte ridder, iemand met aristocratisch bloed, een Held. Hij sprak dat woord met een hoofdletter uit.

In het begin geloofde ik hem niet. Maar wat hij zei klonk aangenaam en zijn zoetgevooisde stem monterde mij op. Stel je toch eens voor: ik een ridder, met wuivende helmbos, een maliënkolder en een zwaard dat losjes aan een riem om mijn middel bengelt. Ergens smacht een jonkvrouw met half ontblote boezem en Jacoba van Beierenpuntmuts op naar mijn terugkeer. Ja, dat leek mij wel wat. Ga verder, zei ik dan tegen hem, waar haal je die wijsheid vandaan? Ach heer, antwoordde hij, al vanaf het eerste moment dat ik u zag had ik het in de gaten. Zulke vurige, onverschrokken ogen als u hebt, die zie je zelden meer. Uw fiere gebaren en vaste tred verraden uw adellijke natuur, dat ziet een kennersoog onmiddellijk. U moet gewoon naar uw ware aard gaan leven, dan losse alle sores zich vanzelf wel op.

Die gedachte stond mij wel aan. Maar omdat ik hem niet helemaal vertrouwde, vroeg ik hem mij het bewijs te leveren voor zijn boude bewering. Die zal ik u geven, antwoordde hij, maar onder één voorwaarde: dat ik deze nacht naast u op uw kussen mag slapen. Na enige aarzeling stemde ik toe. Toen ik de volgende morgen wakker werd, was alle somberheid uit mij verdwenen. Energiek stapte ik uit bed en bekeek mijzelf eens voor de spiegel. Dat rondsoppen in mijn eigen ellende moest maar ‘es afgelopen zijn, besloot ik. Mijn houding moest veranderen. Ook letterlijk. Fier stak ik de borst vooruit en kantelde mijn bekken iets naar achteren. Mijn handen plantte ik losjes in de zij en mijn hoofd hield ik schuin achterover. Zo, dat gaf direct al een heel andere aanblik. Als ik mij straks in deze houding op straat zou begeven, zou niemand mij meer herkennen. Ik nam een koude douche en bezag vol walging het slappe, halfslachtige leven dat ik tot nog toe had geleid. Waarom was ik na het V.W.O. eigenlijk niet gaan studeren? En waarom had ik nog steeds geen vriendin? Het was allemaal gewoon een kwestie van dóórzetten. Nadat ik mij had aangekleed en wat had gegeten, fietste ik naar de universiteit om een inschrijvingsformulier op te halen. Theologie, dat leek mij wel wat. Dat verdiepte je levensinzicht. Doorstoten naar de top, naar het allerdiepste en het allerhoogste, waarom had ik dat nooit eerder geprobeerd? Sinds die dag is de omgang met mijn slak vertrouwelijker geworden. Voortaan vlijde hij zich elke nacht naast mij op het kussen en voorzag mij tijdens mijn slaap van nieuwe levenskrachten. Onafgebroken lag ‘ie dan te murmelen over mijn goede eigenschappen en mijn ridderlijke natuur. En het werkte. Ik ging vooruit, dat kon je aan alles merken. Met tegenstanders veegde ik de vloer aan en schone jonkvrouwen maakte ik regelmatig het hof. Eentje meer of minder deerde niet, dat hoorde er gewoon bij. Mijn studie liep op rolletjes.

Ondertussen begon de slak te groeien. Elke morgen was ‘ie weer een beetje groter geworden. Eerst kon mij dat niet zo veel schelen, want dankzij hem beschikte ik over een schier onuitputtelijk dosis energie. Maar toen hij zo groot was geworden als een mannenvuist, begon de aanwezigheid van zijn weke, lillende massa op mijn hoofdkussen mij fysiek zó tegen te staan, dat ik van hem eiste dat ‘ie ergens anders ging slapen. Mokkend ging hij daarmee akkoord. Voortaan zou hij de nacht wel onder mijn bed doorbrengen.

Vreemd genoeg namen mijn krachten daarop af. De slak groeide ook niet meer. Toen ik hem weer ‘es om raad vroeg, vertelde hij mij dat dat kwam doordat de energie die van hem uitging alleen effectief op mij kon overgaan wanneer hij zich zo dicht mogelijk bij mij bevond. Eigenlijk zou hij het best met mij kunnen samenwerken als hij ’s nachts tegen mij aankroop. Hoewel ik dat een walgelijke gedachte vond, ging ik er na lang wikken en wegen mee akkoord. En ook nu weer bleek de slak gelijk te hebben. Mijn ridderidealen indachtig werd mijn houding nog kloeker dan eerst. Elke sneer van het grauw pareerde ik ogenblikkelijk en klunzige brieven van bedrijven en instanties werden door mij met gepaste minachting beantwoord. Een ridder laat zich immers niet koeioneren. Noblesse oblige! Mijn minnaressen behandelde ik evenzo.

De bijverschijnselen van deze opstelling lieten niet lang op zich wachten. Met steeds meer mensen kreeg ik het duchtig aan de stok. Vriendinnen, buren, studiegenoten – op steeds meer terreinen smeulden de irritaties. Hoewel de slak, die inmiddels zo groot was geworden als een flinke kater, mij nog steeds van energie voorzag en mij ’s nachts verhalen influisterde over mijn verheven roeping, begon het geruzie met anderen steeds meer kracht van mij te vergen. ’s Nachts kroop ik uitgeput in bed en alleen het vooruitzicht van de mooie dromen die ik zou krijgen weerhield mij er dan van om me van de slak te ontdoen.

Naarmate ik kwistiger met mijn energie omsprong werd mijn vermoeidheid diep binnenin alsmaar groter. Opnieuw vroeg ik de slak om raad. Hij antwoordde me, dat mijn probleem niet onoverkomelijk was. Als hij overdag, verstopt onder mijn overjas, overal mee naar toe mocht, kon ‘ie mij altijd subiet adviezen geven en van de nodige power voorzien. Ik voelde weerzin bij die gedachte, maar omdat ik zo niet langer door kon gaan, willigde ik zijn verzoek in. Elke morgen verborg ik hem, voordat ik de deur uitging, onder mijn overjas. Dan kroop ‘ie langs mij ruggegraat omhoog tot vlak onder mijn nek. Dat had het nadeel dat ik daardoor wat voorovergebogen liep, maar voorlopig voelde ik me weer fit en zelfverzekerd, en dat is ook wat waard. Na verloop van tijd merkte ik dat hij steeds tirannieker begon te worden. Zijn aanwijzingen kregen steeds meer het karakter van bevelen. Hij bemoeide zich werkelijk overal mee. Geen enkele plagerige, op zichzelf onschuldige opmerking van een ander mocht ik meer over mijn kant laten gaan. Noblesse obligé, fluisterde hij me dan in. En ik gehoorzaamde. Hele vetes vocht ik uit. Met de buurt, met kennissen, zelfs met vrienden. Al mijn tijd, energie en zelfs al mijn geld ging zitten in het bestrijden van het rapaille dat ik overal tegenkwam. Toen ik mij dat met een schok realiseerde, besloot ik mij van de slak te ontdoen.

Dat was eenvoudiger gezegd dan gedaan. De mentaliteit van de slak had zich diep in mij genesteld. Overal loerden vijanden op me, overal bestreed ik het onrecht en het janhagel. Maar het grootste janhagel was ik zelf ondertussen geworden. Daar moest verandering in komen! Ik verbood de slak daarom nog langer met mij op stap te gaan. Slapen op mijn kussen was er ook niet meer bij. Maar hij wilde van geen wijken weten. Sterker nog, hij begon te groeien als kool. Als ik hem ’s nachts in de tuin had gegooid, trof ik hem de volgende morgen in de keuken aan. Hij begon zelfs schubben te ontwikkelen. Zijn ogen op steeltjes veranderden in grote, loerende reptielenogen. En ook al sliep hij dan niet meer naast mij, de invloed die hij op mijn dromen had werd er niet minder om. Badend in het zweet werd ik uit nachtmerries wakker. Als ik dan trillend als een rietje om mij heen keek, zag ik hem in het schemerdonker voor mijn bed liggen. Uiteindelijk nam hij de gedaante aan van een reusachtige, geschubde kwal met tentakels eraan. Het afschuwelijkste was, dat al mijn gedachten, mijn hele doen en laten, op den duur door hem werden bepaald. Alsof alles zijn vorm en gedaante aannam, zijn geest ademde. Elk voorwerp in huis, elk contact met anderen, elk gerucht van buiten, elke handeling die ik verrichtte stond na verloop van tijd in het teken van het beest.

Gelukkig had ik in al die jaren heel wat opgestoken van mijn studie over de verborgen kant van de wereld. Mijn theologische opleiding had mij tot het inzicht gebracht dat het goed was om je af en toe ook ‘es open te stellen voor andere bestaansniveaus. Er was méér dan alleen maar de zichtbare, concrete en vaak platvloerse werkelijkheid. Ondanks – of misschien wel dankzij – de conflicten die ik overdag met jan en alleman uitvocht, was er in mij een gevoeligheid gegroeid voor de ragfijne wereld van de ziel, voor de subtiele, vaak nauwelijks merkbare gevoelens en gedachten die voortdurend vanuit de geestelijke wereld op je inwerken. De slak had daar maling aan: hij wist dat deze dingen me interesseerden, maar hij verfoeide deze manier van denken hartgrondig. Daarom probeerde hij mijn boeken over mystiek en esoterie te verstoppen. Maar ik was hem te slim af en verborg ze op een plekje op zolder waar hij niet bij kon komen. ’s Nachts, als ‘ie lag te slapen, haalde ik ze tevoorschijn en las erin totdat m’n ogen dichtvielen van vermoeidheid. En zo groeide in mij een andere manier van denken.

Uiteindelijk zou dat mijn redding betekenen. Ik had me nu al zó ver in de nesten gewerkt, dat ik besefte dat ik me niet meer op eigen kracht van de tirannie van het monster kon bevrijden. Daarom richtte ik ’s nachts, als het huis in diepe rust was, mijn smeekbeden tot de goede geesten waardoor ik mij wist omringd. In het begin gebeurde er niets; er kwam geen enkele reactie, hooguit een licht, kalmerend gevoel. Maar na maanden tevergeefs wachten werd mijn schreeuw om hulp eindelijk verhoord. In een droom verscheen mij een jonge vrouw. Ze droeg een lange, witte pij. In haar hand hield zij een zilveren mes. Daarmee moest ik zeven nachten, telkens vlak voor het slapen gaan, een paar keer uithalen naar het monster. Elke keer dat ik dat deed zou een zevende deel van het beest in water veranderen; dat moest ik dan opdrinken. Na de zevende nacht zou het gedrocht voorgoed verdwenen zijn, maar het water zou nog lange tijd een bittere smaak in me achterlaten. Het mes dat ik nodig had zou ik de volgende morgen naast me op het kussen vinden. Vanmorgen trof ik het moordwapen op mijn kussen aan. Voorzichtig heb ik het opgeraapt en in een handdoek gewikkeld. Dat heb ik de hele dag bij me gedragen, want ik vertrouw die slijmbal voor geen cent meer. Hij wordt steeds brutaler. Als ik aan het eind van de middag thuis kom, tref ik overal slijmsporen aan. Dan is meneer weer ‘es op strooptocht geweest. Laatst heeft ‘ie stiekem al mijn broodbeleg opgegeten, dat schijnt de nieuwste mode te zijn.

Ongeveer een uur geleden is ‘ie vlak voor mijn bed in slaap gevallen. Rustig en regelmatig gaat zijn geschubde lijf op en neer. In mijn hand houd ik het zilveren mes. Langzaam breng ik mijn hand naar de kop of wat daarvoor doorgaat: een kwabbig uitsteeksel met twee ogen, een mond en twee diepe poriën die als gehoororgaan dienen. Bevend hef ik mijn arm op.

Ik kijk, durf haast niet te kijken. Dan steek ik toe – snel, hard en onverbiddelijk. Geluidloos lost de kop van het ondier op in helder water. Ik vang het op in een kommetje dat ik vasthoud in mijn andere hand. Drinken maar!

© Hendrik Klaassens.

“Ongewenst bezoek: een spirituele visie op bezetenheid en bevrijding”.
Samenvatting van de lezing van Roelof Tichelaar

Lang hadden we uitgezien naar de lezing van Roelof Tichelaar over het thema ‘bezetenheid’. In veel kringen is dit onderwerp enigszins beladen. Binnen de kerken, die de duivel meestal als een symbool beschouwen, kan er nauwelijks serieus over dit onderwerp worden gediscussieerd. Ook binnen New-Age wordt dit thema vaak geschuwd, omdat men er zich niet goed raad mee weet. Dat er ook een schaduwzijde is van de geestelijke wereld, een rijk van het kwaad dat mensen wel degelijk beïnvloedt, is een verontrustende gedachte die mensen liever niet tot zich willen laten doordringen. Toch bestaat er wel degelijk betrouwbare literatuur die aantoont dat dit verschijnsel serieus moet worden genomen.

Eén van die werken is het boek “Ongewenst bezoek”, dat vorig jaar door Roelof Tichelaar werd geschreven. We vonden zijn boek belangwekkend genoeg om hem uit te nodigen voor een lezing. Hoewel de belangstelling voor dit thema vooraf moeilijk viel in te schatten, kwamen altijd nog zo’n 120 mensen op zijn lezing af. Zij hoorden een goed opgebouwd betoog, waarin zowel de spirituele als de psychologische oorzaken van het verschijnsel ‘bezetenheid’ uit de doeken werden gedaan. Ook beschreef hij de kenmerken van bezetenheid en de manier waarop mensen ervan kunnen worden bevrijd. Hieronder volgt een samenvatting van zijn boeiende voordracht.

Inleiding
D.m.v. dromen en verschijningen ben ik met bezetenheid in aanraking gekomen. Zo waren er dromen waarin ik een huis binnenliep waarin ik demonen zag. Ik sprak dan de woorden: “In naam van Christus: ga weg!” Meteen daarna waren ze als sneeuw voor de zon verdwenen. In andere dromen ben ik gewezen op een boek dat de basis is geworden van waaruit ik werk: “Omgang met Gods geestenwereld” van Johannes Greber. Later werd mijn hulp ingeroepen bij een geval van volledige bezetenheid; toen wist ik dus hoe ik moest handelen. Er zit een logische volgorde in deze gebeurtenissen: ik beschouw het als een stukje opleiding dat ik heb mogen volgen.

Bezetenheid kan veroorzaakt worden door het zgn. ‘glaasje draaien’. De problemen kunnen dan al snel toenemen, tot aan zelfmoord toe. Meestal komen deze mensen in de psychiatrie terecht, soms gaan ze naar een dominee of pastoor. Maar nóch de psychiatrie, nóch de kerk kunnen iets aan deze problemen doen: het ontbreekt hen aan werkelijke kennis van de geestelijke wereld. De meeste kerken hebben de werkelijke rol van het kwaad tot symbool verklaard – en symbolen hoef je dus ook niet doelgericht te bestrijden. Hoewel men in de kerk op zondagmorgen wèl preekt over Jezus die boze geesten uitdrijft, worden mensen die beweren bezeten te zijn meestal door predikanten doorverwezen naar de psychiater.

Alleen de katholieke kerk vormt hierop enigszins een uitzondering: men kent hierin een lange traditie van exorcisme. Het aantal mensen dat, dat in Nederland praktiseert, is echter op de vingers van één hand te tellen.

De prekosmische revolutie en haar gevolgen
In deze tijd wordt de scheidswand tussen deze wereld en de geestelijke wereld steeds dunner en transparanter. Nu het licht intens aan het doorbeken is, komt de duisternis met een tegenaanval. In deze samenhang is het belangrijk om te weten vanwaar wij gekomen zijn en waar onze ontwikkeling naartoe zal leiden.

Ver voordat de mensheid en de stoffelijke wereld zijn ontstaan, bestond er al een door God geschapen geestelijke wereld. Hierin was Lucifer de op één na hoogste geest; hij was gesteld onder Christus, wiens Wezen de zuivere afspiegeling is van God en door Paulus wel ‘de eerstgeborene van de hele schepping’ wordt genoemd. Het was Gods bedoeling dat alle geesten gelukkig zouden worden door de ander te dienen, maar Lucifer raakte steeds meer verstrikt in ik-gerichtheid en egoïsme. Hoogmoed en haat namen bezit van hem en hij kreeg aanhang onder een aantal hoge geesten. Gaandeweg verloren zij het contact met God, die op den duur wel moest ingrijpen. Zo kwamen zij in een donkere sfeer terecht, die hun duistere innerlijk weerspiegelde.

D.m.v. een proces van verharding werd zo het stoffelijke universum geschapen, waar ook onze aarde deel van uitmaakt. Op deze aarde moeten de gevallen geesten de verschillende natuurrijken doorlopen om zich te ontwikkelen en zich uiteindelijk als mens te oefenen in liefde voor God en de naaste. Wij – als gevallen geesten – moeten onszelf daarbij ook oefenen in deemoed, omdat hoogmoed de oorzaak was van de val van Lucifer en zijn aanhang.

Jezus Christus : de brug
Vòòr Christus’ komst naar de aarde konden de mensen weliswaar een zuiver leven van liefde en deemoed leiden, maar ze konden na hun dood niet meer terugkeren naar de oorspronkelijke wereld van het zuiverste Licht. Er bleef dus een kloof van afgescheidenheid bestaan. Deze kon alleen maar worden gedicht als iemand bereid zou zijn om vrijwillig vanuit de hoogste hemel af te dalen naar de aarde om daar alle aanvallen van Lucifer te weerstaan. Het was Christus die deze taak vrijwillig op zich heeft genomen. Door Zijn overwinning op Satan werd de scheidingswand tussen deze en de goddelijke wereld doorbroken en kon de mens weer terugkeren naar die hoge lichtsfeer. Omdat de aarde een trap vormt naar die lichtwereld, probeert Satan ons de doorgang te belemmeren door demonische geesten naar de aarde te sturen. Dit kan zich manifesteren in bezetenheid. Wanneer dat inderdaad bij iemand het geval is, kan de kwade geest alleen in de naam van Christus, d.w.z. vanuit Zijn gezag en kracht, worden uitgedreven. Op eigen kracht is de mens daartoe niet in staat. Na de bevrijding is een blijvende houding van geloof in Christus nodig om te voorkomen dat de kwade geest terugkeert.

De wetten van het geestenverkeer
De hele schepping, zowel de zichtbare als de onzichtbare, bestaat uit energie of te wel levenskracht. Het is deze energie die ook het contact tussen de mens en de geestelijke wereld mogelijk maakt. Daarbij kunnen we o.a. denken aan de engelen die ons begeleiden: zij gebruiken meestal de energie van de mensen. Via mediums treden mensen direct in verbinding met de geestenwereld. Ook profeten waren dergelijke mediums.

De levenskracht van de hoge geestelijke wereld is echter heel fijn en zuiver van aard, terwijl onze aardse levenskracht vaak nog grof en onzuiver is en dus uitgezuiverd moet worden om tot een goede verbinding te komen. De energie van de lagere geestenwereld is echter ook heel onzuiver en vindt dus gemakkelijk aansluiting bij de onze. Het is daarom belangrijk om onze krachten – bijv. Door gebed en meditatie – zuiver af te stemmen op de hogere geestelijke wereld. Anders kunnen we in sommige gevallen in de greep komen van lagere geesten.

Kenmerken van bezetenheid
Niet alle kenmerken van bezetenheid hoeven tegelijkertijd voor te komen; het gaat om het totaalbeeld van de patiënt. Psychische stoornissen kunnen ook met bezetenheid verward worden, en omgekeerd.

In de tijd van Jezus werd de realiteit van bezetenheid door boze geesten onderkend. Zo lezen we in de evangeliën over een man, bij wie boze geesten werden uitgedreven. Zij namen bezit van een kudde varkens, die zich in zee stortte. In de Middeleeuwen trok men die conclusie maar al te gemakkelijk, met vaak fatale gevolgen. Tegenwoordig slaat de slinger weer de andere kant op en wordt het verschijnsel binnen de wetenschap en de psychiatrie doorgaans ontkend. Maar de kennis van de zielsziekten kan er nu misschien toe leiden dat de weg van het juiste midden wordt bewandeld bij de behandeling van mensen met psychische klachten. We zullen daarbij zowel open moeten staan voor de innerlijke, persoonlijke oorzaken ervan als voor de aanwezigheid van geesten met een verstorende uitwerking.

Bezetenheid kan zich op verschillende gebieden manifesteren, zoals bv. door

- lichamelijke symptomen, zoals toegenomen lichaamskracht, zintuiglijke storingen (bv. blindheid), chronische vermoeidheid of een veranderd stemgeluid;
- psychische symptomen, zoals woede tegenover zichzelf en de omgeving, manifestatie van meerdere persoonlijkheden, angst en depressiviteit enz.;
- paranormale symptomen, zoals het horen van stemmen, helderziende waarneming, bovennatuurlijke kennis en kennis van vreemde talen (waardoor men talen spreekt die men onder normale omstandigheden niet machtig is);
- religieuze symptomen, zoals weerstand tegen Christus. Dat is voor mij het belangrijkste kenmerk. Christus heeft immers de kloof tussen het rijk van de duisternis en het rijk van het Licht overbrugd door Lucifer te overwinnen. Verdere kenmerken zijn: weerstand tegen het gebed en tegen alles wat met religie te maken heeft. Sommige lagere geesten gebruiken echter juist bijbelse termen om de mensen te misleiden. Daarom is het belangrijk om hen te toetsen. In 1 Johannes 4 staat dit duidelijk omschreven:”… Als een geest belijdt dat Jezus Christus als mens op aarde verschenen is, dan komt hij van God. Maar een geest, die probeert om het geloof in Jezus als de in het vlees verschenen Heer te vernietigen, kan niet van God komen. Hij is veeleer door de tegenstander van Christus gestuurd.”

Oorzaken en gradaties van bezetenheid; de eigenlijke strijd op spiritueel niveau
Er zijn een aantal oorzaken te noemen van bezetenheid:

- spiritisme, bv. door het zgn ‘glaasje draaien’ 
- psychisch trauma
- vervloekingen en voodoo
- ritueel misbruik
- een verbond met de Satan.

Ook zijn er verschillende soorten geesten die bezit van mensen kunnen nemen. Zo kunnen geesten van overledenen zich – al of niet bewust – hechten aan een mens op aarde, bv. om een verslaving uit te leven. Zulke geesten moeten allereerst bewust worden gemaakt van hun toestand en op Christus worden gewezen. Daarnaast zijn er echter ook demonen die Satan dienen en mensen in bezit nemen. Deze geesten onderscheiden zich door bep. talenten die zij bezitten, bv. om de angst of de haat in de mens aan te wakkeren. Deze geesten moeten vanuit de kracht van Christus worden uitgebannen. Als de bezetene nog over zijn eigen bewustzijn beschikt en aanspreekbaar is, moet hij zelf ook een actieve bijdrage leveren aan zijn bevrijding door in de kracht van Christus te gaan staan. Soms is het bewustzijn van de bezetene echter volledig verdrongen. De strijd gaat dan tussen de hulpverlener, die kanaal is van de Christuskracht, en de demon, die een handlanger is van Lucifer. Op eigen kracht kan de hulpverlener niets: hij moet erop vertrouwen dat Christus door hem heen werkt.

In het Bijbelboek Openbaringen vinden we een schitterend visioen van Johannes dat duidelijk aangeeft waar deze strijd eigenlijk om begonnen is. In dit visioen zien we een vrouw die een kind bij zich draagt dat door een draak wordt bedreigd. Dit kind is een symbool van de Christus die in ons geboren wil worden; de vrouw staat voor onze ontvankelijke zijde. Net zoals Herodes het Christuskind wilde doden, zo wil nu diezelfde satanische kracht de geboorte van Christus in ons voorkomen. Alleen door ons hier goed van bewust te zijn kunnen we daadkrachtig tegen deze machten strijden. Deze lagere geesten spelen in op onze gevoelens van onmacht, verborgen verdriet, angst, onzekerheid enz.

In de strijd tegen deze geesten is echter ook een gezonde dosis hardheid en resoluutheid nodig. God is ook niet alleen maar zacht: Hij kan heel hard ingrijpen in mensenlevens om hen op het rechte pad te brengen. Ook Jezus liet tijdens Zijn leven zien dat soms een harde aanpak noodzakelijk is. Denk maar eens aan de tempelreiniging! Het is niet goed om eenzijdig door te schieten naar zachtheid, want daardoor raken wij uit balans.

In deze tijd vindt er geestelijk een grote schoonmaak plaats: onze schaduwzijden komen aan het licht. Oude pijn en verdriet komen weer tot bewustzijn. De beste houding daartegenover is: die pijn en dat verdriet er laten zijn. Vaak zorgt onze angst voor pijn ervoor, dat we het contact met de ander, met onszelf en met God mijden. Daardoor raken we afgesloten van de stroom van leven en liefde. Het kwaad gebruikt deze situatie om ons steeds verder te isoleren. Door het Christuslicht te aanvaarden kunnen we echter hiervan genezen, juist door onze schaduwen heel bewust onder ogen te zien en onze verdrongen pijn weer te leren voelen en te laten stromen.

De stappen naar bevrijding

Er zijn een aantal stappen die tot leidraad kunnen dienen om tot bevrijding te komen. Eigenlijk zouden ze moeten worden geïntegreerd in de hele levenshouding. Het gebed als het levende contact met God staat hierin centraal. Kort samengevat komt het erop neer dat de bevrijding uit drie onderdelen bestaat:

- Deemoedige aanvaarding van, en verbinding met God en met Christus in ons
- Onze innerlijke pijn en littekens onder ogen zien en de strategie, waarmee we proberen die pijn te ontlopen, loslaten.
- De duisternis mag met Het Licht en de kracht van Christus worden verbannen uit ons leven. We gaan goed geaard in Zijn kracht staan.

Kortom: we mogen leren om kwetsbaar te worden, maar ook om tegelijkertijd krachtig te zijn. Zo is Christus en zo mogen ook wij worden. Daarbij is het niet goed om ons eenzijdig te fixeren op de strijd tegen de duisternis: onze aandacht is dan immers niet gericht op Hem, maar op de lagere krachten. We mogen leren weer te ZIJN in Hem.

In het verhaal over het bezoek van Jezus aan de zusters Maria en Martha komt dit principe heel duidelijk naar voren. Terwijl Martha steeds rondliep in huis om het Hem maar naar de zin te maken. Hurkte Maria aan Zijn voeten en luisterde vol bewondering naar de woorden die Hij sprak. Bij Martha overheerste het denken, bij Maria het hart dat als enige in staat is om de ware rijkdom te ontvangen, gewoon door er op een ontvankelijke manier te zijn.

We zijn dat allemaal een beetje verleerd, die kunst van het Zijn. Maar dat is waartoe het Licht van Christus ons wil aanmoedigen: er gewoon Zijn, zoals Maria dat deed. Ik wens tot besluit dat Zijn Licht onze harten mag vervullen en ons mag omvormen tot dragers van Zijn Wezen.

Goede boeken om te lezen:

De duivel ontmaskerd | Warren Wiersbe 
Wie is de duivel precies en wat is zijn invloed en macht? Hoe zien zijn strategieën en tactieken eruit? Hoe kan ik zijn trucs herkennen? In De duivel ontmaskerd laat Warren Wiersbe op een heldere en toegankelijke manier zien wat de Bijbel daarover zegt. En over de manier waarop wij tegen zijn listen kunnen standhouden. 

Vijanden die tegenover ons staan | Derek Prince 
De volgelingen van Jezus worden voortdurend aangevallen door duistere machten, die proberen hen te verleiden. Deze aanvallen worden niet alleen brutaler, maar ook sluwer.Oorlog, terreur, verslaving en seksueel misbruik zijn duidelijke vormen van Satans tactiek. Die aanvallen zijn vrij gemakkelijk te onderkennen, maar de vijand gebruikt ook -subtielere -wapens. Denk maar aan de beloften van alternatieve – genezers en allerlei vormen van occultisme.Satan probeert ook als een engel des lichts de gemeente van Jezus Christus binnen te dringen en daar mensen tot zijn onderdanen te maken, door middel van intimidatie, manipulatie en indoctrinatie. Derek Prince waarschuwt ons voor deze vormen van toverij en laat ons zien hoe wij ons kunnen verweren door de waarheid te proclameren.

Praten met entiteiten | Shannon O'Hara
Vergezel Shannon O’Hara op een reis door de wereld, gezien door heel andere ogen. Via de ervaringen van een meisje dat opgroeit en geesten ziet, hoort en ermee praat, geeft Praten Met Entiteiten een uitzonderlijke kijk op een wereld die velen kennen, en slechts weinigen erkennen. Soms is het besef van de anderen in ons midden een zegen en soms een vloek; hoe dan ook, iedere stap op deze weg is intrigerend.  Kwetsbaar, aangrijpend en bekrachtigend, Praten Met Entiteiten zet een geheel nieuwe standaard neer voor boeken in zijn soort en zal blijven inspireren de wereld op een andere manier te zien, nu en in de toekomst. Waarschuwing: na het lezen zou het kunnen dat je de wereld nooit meer hetzelfde ziet en het kan ook zijn dat je je gaat openstellen voor jouw eigen capaciteiten met entiteiten.